Hij zal in jouw plaats het volk toespreken:
hij zal jouw mond zijn, jij zult zijn god zijn. En neem je staf in de hand, want daarmee moet je de wonderen doen.’
Mozes ging terug naar zijn schoonvader Jetro en zei tegen hem:
‘Ik zou graag teruggaan naar Egypte, om te zien of de mensen van mijn volk nog in leven zijn.’ ‘Ga in vrede,’ antwoordde Jetro. De HEER zei Mozes nog in Midjan dat hij veilig naar Egypte kon terugkeren, aangezien iedereen die hem naar het leven had gestaan gestorven was. Mozes zette zijn vrouw en kinderen op een ezel en ging op weg, terug naar Egypte. De staf van God hield hij in zijn hand. Toen zei de HEER tegen Mozes:
‘Nu je teruggaat naar Egypte, moeten jullie daar de farao alle wonderen laten zien waartoe Ik je de macht heb gegeven. Ik zal ervoor zorgen dat hij hardnekkig weigert het volk te laten gaan. En dan moet jij tegen de farao zeggen:
“Dit zegt de HEER:
Israël is Mijn zoon, Mijn eerstgeboren zoon. Ik heb je bevolen Mijn zoon te laten gaan om Mij te vereren, maar dat heb je geweigerd. Daarom zal Ik je eerstgeboren zoon doden.”’
Onderweg, toen Mozes en de zijnen ergens overnachtten, kwam de HEER op hem af en probeerde hem te doden. Sippora pakte een scherpe steen, sneed de voorhuid van haar zoon weg en raakte daarmee Mozes’ voeten aan, terwijl ze zei:
‘Een bloedbruidegom ben jij voor mij.’ (Ze noemde hem toen ‘bloedbruidegom’ vanwege die besnijdenis.) Toen liet de HEER hem met rust.
De HEER had tegen Aäron gezegd:
‘Ga de woestijn in, Mozes tegemoet.’ Aäron was op weg gegaan en ontmoette Mozes bij de berg van God. Hij kuste hem en Mozes vertelde Aäron wat de HEER hem had opgedragen:
wat hij moest zeggen en welke wonderen hij moest doen. Toen gingen Mozes en Aäron samen naar Egypte en daar riepen ze de oudsten van Israël bij elkaar. Aäron herhaalde woord voor woord wat de HEER tegen Mozes gezegd had, en liet het volk de wonderen zien. De Israëlieten werden hierdoor overtuigd; toen ze hoorden dat de HEER oog had gekregen voor hun ellende, knielden ze en bogen ze zich diep neer.